
Johan van der Wal promoveert op Schylge in Tweede Wereldoorlog
“Was mijn vader geen zeeman geweest, dan zou ik misschien nog stopcontacten aanleggen”
Door Feije Wieringa
Bij het woord proefschrift denk je al snel aan een heel dik boek, veel vakjargon en de helft als notenapparaat in kleine lettertjes. Alleen het eerste is van toepassing op Johan van der Wal’s boek: het telt 456 pagina’s, vrij grote pagina’s zelfs, maar er staat geen letter jargon in. Behalve wanneer het noodzakelijk is en dan volgt de uitleg meteen. Het notenapparaat is bescheiden. Alle informatie staat in het boek.
‘We vieren het pas als iedereen terug is’ is weliswaar een proefschrift, maar Johan van der Wal is schrijver genoeg om het meteen in de vorm van een uiterst leesbaar, bij vlagen zelfs spannend - en dat is positief bedoeld - boek te gieten. Op 1 maart is de promotie een feit en mag Van der Wal zich doctor in de letteren noemen. Maar de kans dat zijn journalistieke instinct eronder zal lijden is ondenkbaar: hij gaat gewoon door met schrijven en elke Harlinger mag ’m bij zijn voornaam blijven noemen. “Ik blief een gewone ouwe seun. Gien kapsones”.
Hoewel Van der Wal een tot voor kort onbelicht stuk geschiedenis in al zijn facetten heeft blootgelegd en daarvoor heel terecht een bul in ontvangst mag nemen, blijft hij aan de weg timmeren. Niet alleen met kinderboeken en boeken over de maritieme geschiedenis - specialisme WO II - ook blijft hij verbonden aan ‘Weekblad Schuttevaer’, de krant voor de Nederlandse beroepsvaart, andere kranten en tijdschriften en uiteraard aan de ‘Harlinger Courant’. Onder de naam Johan van der Wal: “Ik vind het natuurlijk prachtig dat ik me straks doctor mag gaan noemen. Dat is geen ijdelheid, het is de bekroning op mijn werk, en dus ook op mijn passie. Een betere motivatie om gewoon door te gaan, kan ik niet bedenken”.
“Titel aangereikt”
Eerst iets over het boek. Fysiek heb je wel iets in handen. Een stevige paperback, ontroerende cover, de titel is een vondst en, ook belangrijk, het valt niet na de eerste keer lezen uit elkaar. Mooie bladspiegel, duidelijk afstekende letters en kwaliteitspapier waarop ook het zwart-wit fotomateriaal (spaarzaam maar effectief gebruikt) de tand van de tijd kan doorstaan. Want ‘We vieren het pas als iedereen terug is’ kun je het best omschrijven als ‘geschiedenis voor het nageslacht’. “Die titel is me aangereikt. Had het graag zelf bedacht, maar het is een uitspraak van huisarts David Smit, tijdens de oorlogsjaren verzetsleider op Terschelling. Je kunt het als een soort hommage aan hem beschouwen”.
Het boek bestaat uit drie delen, die naadloos in elkaar overvloeien. Het begint met de beschrijving van het ontstaan en de evolutie van het waddengebied. Kort en krachtig schetst Van der Wal zowel de geografische veranderingen die hebben geleid tot het wad zoals we dat nu kennen, als de sociaal-culturele ontwikkelingen die de bewoners van in feite de héle Noordzeekust, tot en met die van Denemarken, doormaakten. Hij tekent een dynamisch proces dat, ondanks de grote onderlinge verbondenheid, leidde tot een pluriform leefklimaat. Alle eilanden zijn stukken land in zee. Maar deze eilanden (er zijn er meer dan 50) hebben bijna net zoveel met elkaar gemeen als ze van elkaar verschillen. Veel aandacht heeft de schrijver voor eilander talen, gewoonten en identiteit. Van der Wal: “Het gaat zelfs zover dat er op de eilanden zelf soms sprake is van verschillende culturen. Alle Terschellingers zijn Terschellinger voor wie er niet woont. Maar een West-Terschellinger is op het eiland heel wat anders dan iemand die om Oost woont”.
Isolatie
Het tweede deel dekt de ondertitel. Daarin gaat Van der Wal heel uitgebreid in op wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog op Terschelling afspeelde. “Daarvoor heb ik heel veel bronnenonderzoek gedaan. Prachtig werk: oude archieven uitpluizen en van onder het stof de herinneringen aan het leven van destijds naar boven halen. Mijn vrouw Annie heeft me daarbij geholpen, want als ik het in mijn eentje had moeten doen was ik nu nog bezig. Als de badgasten lekker op het strand lagen te zonnen, zweetten wij in duistere kelders met registers en documenten. Eigenlijk is dat leuker dan op het strand liggen. Maar ook vermoeiender. Toch kom je soms dingen tegen die je tot tranen toe roeren. Zo vond ik bij het NIOD in Amsterdam de handtekening van mijn moeder onder kwitanties van de Zeemanspot, het illegale fonds waarmee in de oorlog zeemansvrouwen financieel werden ondersteund. En opeens zijn die kwitanties dan een stukje tastbaar leven uit een vervlogen. tijd”.
In het bijzonder verwijst Van der Wal naar de nalatenschap van Atte Hibma, in de oorlogsjaren veearts en voedselcommissaris op het eiland. Uit het boek komt Hibma naar voren als een omstreden man. Hij werkte vaak nauw samen met de Duitse bezetters. Dat is hem kwalijk genomen, maar er staat tegenover dat hij ook een sterk medegevoel had voor de Terschellinger bevolking. Dankzij hem hoefde tijdens zijn commissariaat geen enkele Terschellinger in Duitsland te werken. Misschien zou je het ‘pragmatische collaboratie’ kunnen noemen. Van der Wal: “Besef dat er op zeker moment 2.200 Duitsers op Terschelling waren en de bevolking telde iets meer dan 3.000 zielen. Met elkaar geïsoleerd op een eiland. Dan ben je tot elkaar veroordeeld. Op een eiland gelden andere wetten dan op het vasteland. Je kon er in die tijd niet af zonder Duitse toestemming. Er vormde zich een gemeenschap van geven en nemen en leven en laten leven. De Duitsers hebben het de eilanders niet al te lastig gemaakt, op wat uitzonderingen na. Andersom gebeurde hetzelfde”.
Eilandergevoel
Deze tweede sectie is voor het grote publiek het makkelijkst toegankelijk. Veel levens en levensverhalen passeren de revue. Er wordt een levendig beeld getekend van het reilen en zeilen op een eiland dat in minder roerige tijden al tot de verbeelding spreekt: waarom zou Terschelling anders zoveel toeristen trekken? In oorlogstijd werd als nooit tevoren een beroep gedaan op het ‘eilandergevoel’, zoals Boudewijn Buch dat ooit omschreef, evenals Van der Wal dat nu doet. Dat valt niet uit te leggen. Daarvoor moet je een tijdje op een eiland zijn geweest. Of je leest ‘We vieren het pas als iedereen terug is’.
Officieel was de oorlog voorbij op 5 mei 1945, in Harlingen kwam de bevrijding al op 17 april. Voor Terschelling lag dat iets anders: pas op 29 mei 1945 arriveerde het eerste bataljon Britten. Zoiets hoort ook bij het ‘eilandergevoel’.
In het derde deel staat niet Terschelling centraal, maar de gebeurtenissen rond de Nederlandse koopvaardij voor, tijdens en na de oorlog. Maar die historie is onlosmakelijk met het eiland verbonden. Terschelling leeft nu hoofdzakelijk van het toerisme. Maar tot ver in de vorige eeuw leverde het eiland talloze zeelieden, zowel aan de vissersvloot als aan koopvaardij en marine. Ook waren Terschellingers en andere eilanders bekend met de walvisvaart. Het heeft geen haar gescheeld of ‘Moby Dick’ was niet door Herman Melville, maar door Hidde Catsz van Ameland geschreven…
In het voorwoord schrijf je dat je vader vooral een verteller was. Zit het in de genen?
“Nou, hij was zeeman en geen schrijver. Maar hij kon vertellen als de beste. Hij maakte in 1940 een reisje dat zes weken zou duren. Het werden zes jaar. En hij vertelde veel, maar over die ene reis was hij zwijgzaam. Achteraf begreep ik waarom. Zijn schip werd getorpedeerd. In de Caribische zee, door een U-boot. Omdat de bemanning sliep en moeilijk wakker werd, heeft een aantal bemanningsleden het niet overleefd. Anderen werden voor hun leven verminkt. Dat is bij hem gaan knagen, denk ik. Ik was een typisch zeemanskind. Opgevoed door ‘Moeke’, die bevriend was met andere zeemansvrouwen en zo belandde ik tussen de zeemanskinderen. Wel Harlinger, maar toch binnen een eigen cultuurtje”.
Je werkt al jaren als maritiem en ‘gewoon’ journalist, bij dag- en weekbladen en tijdschriften. Nu schrijf je boeken en is er ook nog een proefschrift van formaat. Is dat ambitie?
“Niet als je daarmee wilt suggereren dat ik een beroemde schrijver wil worden. Daar hebben we genoeg van en ik lees ze graag. Het is eigenlijk vanzelf zo gelopen. Ben begonnen met een opleiding in de elektrotechniek. Heb ik ook even in gewerkt. Daarna wilde ik wat anders. Ging ’s avonds studeren, eerst HAVO, daarna Nederlands. Komt waarschijnlijk omdat ik altijd een soort passie voor lezen heb gehad. Ik houd van Vestdijk, Slauerhoff en dat ontwikkelde zich dóór, van de klassiekers tot de moderne, vooral Amerikaanse literatuur. Ik merkte dat ik wel wat talent had om te schrijven. Veel freelance-werk gedaan. Ben eigenlijk begonnen met stukjes samen met Nico Tinga. Dat was nog niet voor de HC, maar voor een huis-aan-huis blad van de Waddenvereniging. We schrijven 1980. Van het één kwam het ander. Ik kwam als voorlichter bij de Waddenvereniging terecht. Daar heb ik veel geleerd. Veel brochures en boeken geschreven, scenario’s en films gemaakt. Toen ging het wel echt de natte kant op. Het eerste boek was ook voor de Waddenvereniging: ‘Kustlandschap met 50 eilanden’. Later werkte ik voor wat toen nog de kabelkrant was, van Wout Gerstel”.
En toen werd je fulltime schrijver
“Ik werd door uitgeverij Kluitman benaderd om een kinderboek te schrijven. Dat lag me wel en ik heb er een aantal gemaakt, waarmee ik niet wereldberoemd werd, maar die wel goed verkochten. Dat vormde een mooie basis om zelfstandig te werken. Ik schrijf nog steeds kinderboeken, maar nu voor m’n plezier. Schrijven werd een tweede natuur. Door de familiehistorie was ik betrokken bij de geschiedenis van de koopvaardij. En daar valt nog veel over te schrijven. Die koopvaardij is zo onderbelicht na de oorlog. Door mijn vader voel ik me er erg mee verbonden, ook al heb ik zelf nooit gevaren”.
Je vader vertelde niet alles, begreep je later?
“Nee. Als het om oorlogshandelingen ging, bleef hij gesloten. Hij vertelde wel dat in 1943 zijn schip werd getorpedeerd. Pas later begreep ik wat voor horror dat geweest is. Mannen moesten voor hun leven zwemmen, tussen de haaien. Sommigen verdronken, anderen werden gepakt door een haai. Maart 1943, Caribische zee. Ik heb de scheepsverklaring van de oudste overlevend officier hier liggen. Die verhalen en het willen weten wat erachter steekt. We, een groep zeemanskinderen, probeerden hier in Harlingen een monument te krijgen voor ‘hen die in de oorlog op zee zijn gebleven’. Tot 1995 stuitte dat op weerstand vanuit de gemeente. Maar toen het erdoor was, dankzij het Centraal Comité ’40 – ’45, kwam de vraag: “Johan, wil jij even uitzoeken wat de namen zijn en hoe het allemaal precies in elkaar stak?” Geen eenvoudige klus. Maar het werd de opstap naar de publicatie die nu voor je ligt. Het eerste boek over deze materie kwam uit in 1995: ‘Gebleven. Harlinger zeelieden tijdens WO II’. Veel in archieven gespeurd, veel logboeken en registers bestudeerd en met heel veel mensen gepraat. In 1997 kwam het tweede boek: ‘De ondergang van de Simon Bolivar’. Het schip dat in 1939 door de Duitsers tot zinken is gebracht en waarop mijn vader ooit twee reizen maakte. Zijn collega en stadgenoot Hendrik Ruygh kwam bij de ramp om het leven. Organisch kwam het verzoek om de geschiedenis van Terschelling tijdens de oorlogsdagen vast te leggen. Dat werd ‘Zij zijn niet waarlijk dood’. En zo kwam van het één het ander”.
Hoe het exact was moeten de mensen maar in je boek lezen, het leest tenslotte als een trein - maar je maakt veel toespelingen op wat Boudewijn Buch ooit omschreef als het ‘eilandergevoel’.
“Sterker nog: ik beschrijf dat tot in detail. Eilanders kijken anders naar de wereld dan vastelanders. Van oudsher hebben ze leren laveren tussen behoud en uitbreiding van de eigen cultuur. Een eiland betekent in zekere zin isolatie. Maar aan de andere kant is een eiland ook een grensgebied waar culturen, zeevaart, handel enz. met elkaar samenvallen. Nu is toerisme de grootste inkomstenbron (we hebben het over Terschelling), vroeger waren dat scheepvaart, visserij en akkerbouw. Eilanden kennen hun eigen dynamiek. Omgaan met zichzelf en de buitenwereld is wat anders dan alleen omgaan met de buitenwereld. Je kunt zelfs eilander worden. Een eiland betekent niet per definitie een gesloten gemeenschap. Wie een jaar zijn schoorsteen op het eiland laat roken en voldoet aan zijn burenplicht - wat dat betekent leest u in het eerste deel van het boek - mag zich eilander noemen. Dat zegt wel wat over de tolerantie en het pragmatisme”.
Pragmatisme: het speelt een grote rol in je boek.
“Pragmatisch denken is inherent aan de eilandcultuur. In de stellingen bij het proefschrift schrijf ik het gunstige verkiezingsresultaat van de NSB in 1935 onder meer toe aan het feit dat veel Terschellingers destijds goede ervaringen hadden met de visserij op Duitse loggers. Ik denk dat de eilanders dat hele gedoe eerder als een maritiem, dan als een politiek gebeuren zagen. En tijdens de oorlog overleven op het eiland was natuurlijk onmogelijk als je je openlijk uitsprak tegen de Duitse bezetters. Meer dan 2000 soldaten en ruim 3000 eilandbewoners moesten het met elkaar zien te rooien. Niemand kwam erop of eraf, zonder directe toestemming van de bezetter. Het was een soort leven-en-laten-leven-strategie. Ik durf niet te zeggen dat het moediger had gekund. En met 40 maritieme slachtoffers tijdens de oorlog heeft Terschelling bewezen zeker niet laf te zijn geweest. Zo’n groot aantal Duitsers, op zó’n relatief kleine groep eilanders had vooral te maken met de strategische ligging van de waddeneilanden. Een deel van de Atlantik Wall, Hitler’s ambitieuze, maar tot falen gedoemde plan, om via een muur van beton, radarposten en soldaten een invasie te voorkomen. Die radarantenne heeft maar een paar jaar gewerkt. Maar wanneer hij werkte was het bereik op z’n gunstigst wèl 2000 km. Dat soort dingen moest goed worden beschermd …”
Nog een paar laatste vragen: wat adviseer je een aspirant promovendus?
“Nou, doe wat anders dan Terschelling, want dat heb ik al gedaan. Lees je in, onderzoek, publiceer en bouw een netwerk op van betrouwbare contacten. Sta dicht bij je onderwerp. Ik kreeg het onderwerp, klinkt wat cynisch maar zo bedoel ik het niet, bijna cadeau. Anderen raadden me aan om contact op te nemen met de Rijksuniversiteit Groningen. Dat heb ik gedaan. Onder het motto: ‘baat het niet, schaadt het niet’. Maar weet wel wat je je daarmee op de hals haalt. Hard werken dus. En het leuke is: ik heb nooit de ambitie gehad om wetenschapper te worden. Was mijn vader geen zeeman geweest, dan zou ik misschien nog stopcontacten aanleggen. Wat best leuk werk was, daar niet van. Maar het feit dat je publicaties het goed doen en goed worden ontvangen door publiek en geleerden is wel zo’n beetje het hoogste dat een schrijver kan bereiken. Denk ik”.
Wat blijft er over voor Johan van der Wal?
“Nog heel veel. Ik blijf gewoon schrijven. Mijn vakgebied is nog lang niet uitgeput. Elke dag komt er immers meer geschiedenis bij. Nee, ik heb geen grote plannen. Gewoon doen wat ik altijd al doe: heel veel lezen en heel veel schrijven. Ondertussen lekker naar de Brandaris luisteren, en zo nu en dan heerlijk naar The Doors, Bach en nog veel meer. Ik heb net een biografie over Jim Morrison gelezen. Wilde jongen was dat. Maar briljant. Ik was ooit bij een concert, maar toen was hij er net even niet. Trek daaruit maar de les: zorg dat je niet aan je succes ten onder gaat en doe gewoon waar je goed in bent”.
Rest nog te vertellen dat bij de promotiecommissie ook Marc Chavannes is gevoegd. Chavannes was in zijn NRC-periode één van de beste journalisten van het land en draagt die kennis als hoogleraar nu over aan de nieuwe generatie. Johan van der Wal had het slechter kunnen treffen. Maar hij blijft gewoon doen waar hij goed in is.
‘We vieren het pas als iedereen terug is. Terschelling in de Tweede Wereldoorlog’. Proefschrift Johan van der Wal. Uitgave: Van Wijnen, Franeker. ISBN 90-5194-2989. Prijs: 49,50 euro.