
“Wie Clive Barker een horrorschrijver noemt, zal The Beatles een garageband noemen. Hij is een kunstenaar in elke zin van het woord: altijd scheppend en altijd grensverleggend. Hij is de grote verbeelder van onze tijd. Hij kent onze grootste angsten, maar ook wat ons verrukt, wat ons opwindt en wat waarlijk heilig is. Obsederend, bizar, indrukwekkend. Dat zijn woorden om Clive Barker te typeren, totdat we nieuwe, meer passende adjectieven uitvinden.”
Bovenstaand citaat is niet afkomstig van een of andere willekeurige uitbundige fan, maar afkomstig uit de koker van regisseur Quentin Tarantino en te lezen op de flaptekst van Barker’s semi-autbiografische, vuistdikke roman ‘Coldheart Canyon’ over de keerzijde van het glamoureuze Hollywood. Als ik Barker met dit citaat confronteer –de setting is bijzonder, een oude stal bij het kasteel van de Keukenhof waar een soort fantasyfestival plaatsvindt en waar mensen in onalledaagse outfits als reus, dwerg of trol rondlopen- merkt hij laconiek op dat “Tarantino ook wel van wanten weet als het gaat om het scheppen van een morbide filmtaal en het verleggen van grenzen. Maar ik voel me er niet door gevleid, want dan zou ik me wat van critici aantrekken en dat doe ik nou eenmaal niet. Voor je het weet is ’t dan gedaan met je creativiteit en beland je in de mainstream. Dat is een plaats waarin ik me niet thuis voel en dan druk ik me heel eufemistisch uit. Bovendien heb ik geen inspraak in wat mijn Nederlandse uitgever (Luitingh) op de omslagen zet.”
Dat Barker allerminst een mainstream auteur en filmer is, weet iedereen die zijn werk kent. Zijn boeken zijn niet onder een noemer te vangen. Soms is het pure horror: bijvoorbeeld een groot deel van de verhalen uit De Boeken van Bloed kan daartoe worden gerekend, soms gaat het om fantasy, en daarvan is het trippy Weefwereld een voorbeeld. Maar dan is er ook weer een boek als Abarat, een cross-over tussen Alice in Wonderland en Peter Pan. Daarin toont Barker zich niet alleen een begenadigd verteller, maar ook nog eens een vaardig illustrator.
“Die illustraties zijn in werkelijkheid tamelijk grote schilderijen. Maar noem me alsjeblieft geen schilder. Om toch maar bescheiden te blijven signeer ik ze niet, ze zijn niet te koop en worden niet geëxposeerd. Het is gewoon een onderdeel van wat ik omschrijf als ‘het project van Clive Barker en zijn visie op de werkelijkheid, of wat daar voor door moet gaan.’
Coldheart Canyon daarentegen is een griezelige satire. “Ik woon er samen met mijn partner, de fotograaf David Armstrong. Ik heb er een aantal films gemaakt en ik ken er veel mensen. Zelf hebben we niet het gevoel in een schijnwereld te leven omdat we met beide benen op de grond staan. Maar dat geldt helaas niet voor iedereen in Hollywood.”
Barker is, in tegenstelling tot wat veel lezers denken, geen Amerikaan, maar een originele Brit. “Ik ben in 1952 in Liverpool geboren. Ik heb op dezelfde school gezeten als een paar leden van The Beatles. Op dat moment realiseerde ik me dat natuurlijk niet. Ten eerste zag ik hen nauwelijks omdat ze een paar jaar ouder waren dan ik en ten tweede noemden ze zich toen nog niet The Beatles, maar The Quarrymen, naar de naam van de straat waar onze school stond. And the rest is history. Bovendien was ik als schooljongen niet geinteresseerd in muziek en toen ik dat wel werd waren zij al lang uit Liverpool vertrokken. Maar achteraf heeft het natuurlijk wel wat.”
Ik vraag Barker waar hij zijn inspiratie vandaan haalt en of hij zich wel thuisvoelt op een fantasyfestval. Op dat moment loopt Barker naar een nis in de stal, pakt daar een door mij niet opgemerkt rood paardenhalster met oogkleppen van de muur, zet het ding op zijn hoofd en maakt een klein rondedansje. “Vind je dit nou niet spooky? Volgens mij zie ik er nou uit als een middeleeuwse nar of een klein duiveltje.” Ik moet het beamen. “Het is een kwestie van er oog voor hebben. Of het een gave is, weet ik niet. Mijn leven leek eerst een beetje te mislukken. Nadat ik mijn school had afgemaakt heb ik filosofie gestudeerd. Maar daar kun je niet veel mee, dus probeerde ik het als acteur. Dat werd een fiasco. Doceren lag me niet, dus heb ik een tijdje van alles en nog wat gedaan, en uiteindelijk ben ik gaan schrijven.”
De logische vraag in dit verband is: waarom juist schrijven?
“Ik denk dat het te maken heeft met mijn Ierse roots. Ieren zijn in veel gevallen geboren vertellers. Nergens staat de traditie van het vertellen van verhalen zo hoog in’t vaandel als in Ierland. Mijn Ierse grootmoeder heeft me talloze verhalen verteld toen ik nog een kind was en dat vond ik vaak fascinerender dan lezen of naar films kijken. Later ben ik die verhalen gaan opschrijven en daarna heeft mijn schrijverschap zich verder ontwikkeld. Maar het is allemaal begonnen met mijn grootmoeder. Als zij vertelde verschenen er beelden op mijn netvlies die er nog steeds zijn ingebrand. Vertellen is iets magisch, het werkt hypnotiserend.”
Je wordt vaak vergeleken met Stephen King.
“Omdat we beiden een stukje van hetzelfde gebied bestrijken. Ik heb veel waardering voor King, maar zelf vind ik dat we weinig met elkaar gemeen hebben wat stijl en aanpak betreft. King voegt zich misschien wat nadrukkelijker naar de eisen van zijn publiek. Hij maakt ook veel van zijn verhalen tijdgebonden door bijvoorbeeld over merken en hypes te schrijven. Ik doe dat niet. Ik geloof dat mijn aanpak wat universeler is. Daarmee beweer ik trouwens niet dat ik een betere schrijver dan King ben. Ik ben een andere schrijver.”
Mijn opmerking hoe zijn ogenschijnlijk anti-autoritaire houding gecombineerd kan worden met het regisseren van films levert een bijna kwaadaardige grijns op: “Op de set ben ik juist heel erg autoritair. Het moet zoals ik het wil en daar wijk ik geen duimbreed vanaf. Ik denk dat acteurs een ander beeld van me hebben dan jij. Wij zitten hier lekker met een drankje in een oude stal te praten. Wat jij over me schrijft moet je helemaal zelf weten en ik ga ervan uit dat je mijn woorden niet al te erg verdraait. Maar in dit gesprek voer jij uiteindelijk de regie en daar leg ik me bij neer. Als ik jou zou moeten filmen zouden de verhoudingen heel anders liggen en zou je een hele andere kant van mij zien. Dat wil overigens niet zeggen dat ik een onredelijke regisseur ben. Het is gewoon zo dat ik een beeld voor ogen heb en precies weet hoe ik dat wil vastleggen. En of dat nou een verhaal, een tekening of een film is: het is mijn idee dat het uiteindelijke resultaat bepaalt.
Hellraiser?
A hell of a film. Weet je dat het draaien van die film niet meer dan zeshonderdduizend dollar heeft gekost en dat hij miljoenen heeft opgebracht? Dat was voor mij natuurlijk een grote verrassing. En een bewijs dat met een low-budgett wel degelijk een film is te maken die ertoe doet. Maar natuurlijk weet je dat niet van tevoren. Voor mij was het een experiment. Maar ik heb altijd in Hellraiser geloofd en zag het als een logisch vervolg op mijn boeken. Filmen is tenslotte niks anders dan het vertellen van een verhaal met andere middelen dan papier en letters. Het verbaast mij dat er zo weinig schrijvers zijn die de overstap naar film maken. Onlogisch. Het ene verhaal leent zich voor vertellen in beelden, het andere leent zich voor een boek. Maar het blijft vertelkunst.
Ben je nog steeds ‘cult’?
Het is maar wat je ‘cult’ wilt noemen. Als ik cult maakt is er een groot publiek dat van cult houdt. Als je met ‘cult’ bedoelt of ik vind dat ik serieus genoeg wordt genomen door een bepaald segment van critici of publiek dan wil ik graag een cultfiguur blijven. Het heeft het grote voordeel dat je geen concessies hoeft te doen en vrij bent om te maken wat je zelf wilt. Zelf omschrijf ik wat ik maak als ‘imaginaire fictie’. Dat is een mooie uitdrukking die een breed spectrum bestrijkt. Horror, fantasy, ik weet waar je naartoe wilt: het wordt door de literaire elite nauwelijks geaccepteerd. Daar lig ik niet wakker van want die literaire elite wordt door mij evenmin geaccepteerd. Maar als je ziet welke shit ze vaak wel accepteren dan kun je er alleen maar om lachen. En wees nou eerlijk: is het niet prachtig om alles te kunnen doen wat je wilt, elk boek te schrijven dat je in je hoofd hebt, en elke film te maken die je zelf graag op het doek wilt zien. Daar kunnen veel gevestigde schrijvers en acteurs alleen maar van dromen. Zolang er mensen zijn willen ze verbeelding ervaren. Daarin voorzie ik blijkbaar op een wijze die goed genoeg is om een groot publiek mee te slepen.
Mijn laatse vraag ging over Weefwereld. De cover van de Amerikaanse uitgave die ik tien jaar geleden las, suggereerde LSD-achtige beelden. Welke voorstellingen er op de omslag verschenen hing af van de lichtinval. Dus: wat zijn je ervaringen met drugs?
“Het is allemaal fantasie man. Ik heb niks met drugs. Ik denk dat wanneer ik drugs zou gebruiken mijn fantasie helemaal op hol zou slaan. Ik lijd nou al vaak aan slapeloosheid. Daarvoor neem ik geen pil. Ik sta op, pak mijn penseel en schilder de beelden die in me opwellen. Soms kan ik mezelf niet eens bijhouden.”
Buiten is opeens een schitterende limousine voor komen rijden, met een chauffeur in livrei. Ik vraag Barker waar hij die eer aan heeft te danken. “Dat ding is niet voor mij man, maar voor die jongens die een rol spelen in Lord of the Rings. Zij mogen er een stukje in rijden. Laten wij maar een eindje lopen voor dat gekkenhuis begint....Niemand die Barker herkent....