
Nog niet zo lang geleden arriveerde ik op het vliegveld van Tashkent. Als een van de weinige inzittenden –Oezbekistan trekt geen toeristen- van een gloednieuwe Airbus werd ik in het vliegtuig in de watten gelegd door een horde mooie stewardessen, zelfs roken aan boord was geen probleem. Het hotel in Tashkent was naar oud Russisch gebruik een mengeling tussen armoe en rijkdom. Ik had de pech om een kamer te betrekken waarin de gasleiding boven de vloer liep, de wc een drol bevatte die wel versteend leek, terwijl mijn reisgenoten, acht in getal, een suite boven me bezetten die in het Hilton zelfs voor luxe zou doorgaan. Tashkent, ooit bijna met de grond gelijk gemaakt door een aardbeving, was ’s avonds een belevenis: overal stalletjes waar gegrilde lekkernijen werden verkocht voor een prijzen, zo laag dat men als je met een dollar betaalde, niet eens wisselgeld terug kon geven. Who cares, de mensen waren vriendelijk en de Vodka kostte nog geen stuiver per glas. In Tashkent betekent een glas echt een glas. Zoals hier een bierglas. Op een terras werd ik aangesproken door een oudere man die vroeg of hij met zijn zoon aan mijn tafel mocht zitten ‘want dan kon de zoon zijn Engels wat ophalen..’ Om een lang verhaal kort te maken: de vodka werd opgediend in soepkommen en na elke anekdote opnieuw gevuld. Na sluitingstijd werd ik meegetroond naar het huis van de familie waar het feest vrolijk doorging. Wakker werd ik in mijn hotelkamer op wat -gezien het schelle daglicht- de volgende ochtend moest zijn. Met een knallende koppijn. Geen idee hoe ik in bed was gekomen. Argwanend mijn geld nageteld: er ontbrak geen stuiver. Dat was mijn eerste kennismaking met de Oezbeekse gastvrijheid. De bestemming was het Pamir gebergte, een uitloper van de Himalaya in het grensgebied tussen Oezbekistan, Kirzigië, Tadzjikistan en Afghanistan. Na een etmaal reizen in een ronkende en rokende GAZ-truck, soms opgehouden door gewapende soldaten bij wegversperringen, waar tolgeld moest worden betaald in de vorm van Marlboro’s –ik was zo stom een foto te maken van zo’n transactie en prompt door vier geweerlopen onder schot gehouden, wat de tol verhoogde tot een pakje- kwamen we aan bij de bergen. Gids was Serge, de eerste Oezbeekse Rus, met joodse roots, die zonder zuurstof de top van de Everest had bedwongen en ooit kampioen rotsklimmen in de USSR was. Een vriendelijke, enigszins melancholische man die zich in de bergen voelde als een vis in het water. Eten deden we in herbergen on the road. Soep met aardappels en vissenkoppen. WC’s waren een gat in de grond met een zwerm vliegen er boven. Op een markt kocht ik een paar flessen Vodka. Betaling: een dollar. Wisselgeld: handenvol vage biljetten die een paar kilometer verder niets meer waard waren. Met de GAZ bereikten we een hoogte van 4000 meter. De rit was vreselijk: smalle bergweggetjes langs immens hoge ravijnen. We zetten onze tenten op in de hoop te kunnen slapen. Dat lukte. In zoverre: ik werd wakker door gefluit en fluisterende stemmen. Naar buiten kijkend zag ik dat ons kamp was omringd door honderden schapen, die werden geleid door een stel herders, beschenen door het monochrome licht van de maan en duizenden sterren,. Een onwezenlijke ervaring. De volgende dagen vormen een mix van schoonheid en angst. Ik weet heel zeker dat de mooiste bloemen bloeien aan de rand van de afgrond. Serge leidt me over bergpaden, soms niet breder dan een paar centimeter. Mijn hoogtevrees neemt buitengewone proporties aan, en zelfs gezekerd aan de onverstoorbare Rus krijg ik het Spaans benauwd als ik naar beneden kijk. De volgende dag krijgt de expeditie er een paar Oezbeken en paarden bij en mag iedere deelnemer zich eigenaar van een viervoeter noemen. Mijn paard is vermoedelijk geïnstrueerd door zijn baas: “Doe een beetje voorzichtig met dit groentje en pas op dat-tie er niet af valt.” Het heeft wel de gewoonte om zo nu en dan een pluk gras langs de rand van een klif weg te happen en als we bijna bij het dorp zijn waar we moeten overnachten galoppeert het knokige paardje de laatste kilometer opgetogen over de wegrollende keien. Ik word ontvangen in een soort lemen hut waarin een vrouw me brood aanbiedt met een kommetje zout. Langzamerhand vult de ruimte zich met familie en kennissen. Ik ben een bezienswaardigheid. Moeizaam kauw ik het brood weg, en zodra dat gebeurd is komt er meteen een nieuwe portie. Een Oezbeekse ontvangst, maar mij is niet duidelijk in hoeverre deze maaltijd symboliek is of noodzaak. Tegen de tijd dat Serge en de anderen aankomen klinkt er een schot. Slachtoffer blijkt een schaap dat ter ere van onze komst ’s avonds als maaltijd zal dienen. Later op de avond verschijnt de dorpsoudste in onze tent, met een aantal wit met zwart geborduurde vilten puntmutsen –de nationale hoofdbedekking. Met veel vodka en nog veel meer tijd onderhandelen we over de prijs. In feite hebben we het over dubbeltjes, maar het gaat om het idee en in het Pamir gebergte telt elke cent. Als we in de nacht voor onze tent zitten zie ik lichtflitsen in de bergen en hoor soms een dreun. “Taliban,” zegt Serge en hij verklaart bang te zijn dat de strijd die zich een paar kilometer verderop afspeelt zich zal uitbreiden naar zijn land, Oezbekistan. En dat hij dan doelwit wordt omdat hij Rus en jood is. Een paar dagen later moeten we een rivier oversteken met behulp van een spiegelgladde boomstam. Ik val in het ijskoude bergwater: camera kapot en alles doorweekt. Serge aarzelt geen moment, geeft me droge kleren van hemzelf (maten te groot) en ik mag in zijn slaapzak kruipen terwijl hij in de open lucht slaapt. Hij wil er niet voor worden bedankt. “De Everest was zwaarder, dit is een vakantietripje,” is zijn laconieke verklaring. Door de val ben ik enigszins geblesseerd, mijn heup zwelt op. Serge regelt dat ik in Tashkent in het hotel mag blijven terwijl hij en de anderen nog drie dagen klimmen. Ik hoef er niks voor te betalen, krijg ruim te eten en te drinken, pillen voor de pijn van de Aziaat die in zijn nering alles wisselt, bedisselt en verkoopt. Die pillen verdenk ik ervan morfine te bevatten want ik voel geen pijn en mijn geest beweegt zich tussen waken, slapen en genoeglijk zweven. Op de markt in Tashkent wordt mijn plastic tas door handelaren volgestopt met vruchten en brood. Of ik wil of niet, ik moet het aannemen, maar mag niks betalen. Een feest in een moskee(!) wordt opgefleurd met wijn en dans van vrouwen in prachtig gekleurde sexy gewaden. Iedereen heeft plezier. Geld wil niemand aannemen. Het verhaal zou nog veel langer worden als ik alles wat me in Centraal Azië gebeurde ga vertellen maar het moet een column blijven. Sinds een paar weken weet ik dat de angst van Serge, met wie ik zoveel Vodka soldaat heb gemaakt, maar ook heel veel heb gepraat, terecht was. In Oezbekistan zijn onlangs honderden mensen doodgeschoten omdat ze tegen de armoe demonstreerden. Voor de meeste mensen is het een ver van mijn bed show, maar ik zie de gezichten van Serge en de anderen voor me en ik zie mensen die niks hadden maar mij alles gaven.
F.W.